Kroniek van Ekehaar
Geschiedenis van een gehucht in het Dingspel
Rolde
XXVII.
Ekehaar in opschudding.
Den 4den van Zomermaand 1810 kreeg de
schulte van Rolde, de heer J. Homan, bericht dat in zijn schultamt de volgenden
dag een afdeeling Fransche troepen van het 24ste regiment Jagers ter sterkte van
5 officieren en 215 minderen moest worden ingekwartierd. Dit gaf een drukte van
belang, de inwoners moesten met de komst in kennis worden gesteld en de
inkwartiering geregeld. Daarbij moest worden gezorgd dat voldoende eetwaren en
dranken aanwezig waren. Met schrik werd de tijding vernomen, want in den regel
bracht de inkwartiering niet veel goeds. Men hield zich in den regel maar
uiterst kalm en gaf aan de geringste wenken gehoor om erger te voorkomen.
De militairen werden, na aankomst, over het geheele schultamt
verspreid en ook in Ekehaar werd een gedeelte gehuisvest onder bevel van den
luitenant Gressin. De luitenant kwam in kwartier bij boer Willems. Nauwelijks
was de officier bij hem in huis of hij eischte drank. De vrouw des huizes bracht
hem jenever en bier. Doch hiermede was meneer niet tevreden, hij wenschte wijn
te ontvangen. De buurman Jan Homan, die bij Willems zat, zeide "Wij, boeren
hebben geen wijn in huis." En de huisgenooten verklaarden zich bereid wijn te
halen uit Assen of Rolde. Wanneer hij een paar uur geduld had, kon hem het
verlangde worden verstrekt. De luitenant werd boos, hij meende dat het onwil
was. Hij trok zijn sabel en dreigde Jan Willems te zullen slaan en steken. Van
benauwdheid kroop deze in een hoek en al de huisgenooten waren bang geworden.
Gelukkig stak de officier zijn sabel op en begaf zich naar buiten. De angst was
verdwenen, echter om te worden gevolgd door nog grootere vrees.
Buiten gekomen verzamelde de luitenant zijn manschappen op
den brink. Hij stelde hen daar in slagorde en liet de geweren laden.
Intusschen hadden de boeren Roelof Bartels, Albert Schuring
en Jacob Bartels zich gevoegd bij Jan Willems en Jan Homan. Teunis Klok die eens
op den brink kwam kijken, ging aan den haal zoodra hij zag wat daar gebeurde,
hij sloot zorgvuldig de deur zijner woning.
Nog voor men begreep wat de militairen
van plan waren, gaf de luitenant bevel tot den aanval en het troepje soldaten
snelde op de boeren aan. Deze grepen wat ze ter hunner verdediging konden
vinden. Er ontstond een verwoed gevecht. Op het geschreeuw kwamen knechten en
meiden aangesneld. Ekehaar was in opschudding. Vrouwen en kinderen liepen
schreiend rond en daartusschen hoorde men het vloeken en schelden der soldaten.
Harde slagen vielen. De soldaten staken met hunnen bajonetten en al spoedig
hoorde men het gekerm van gewonden. Toen de boeren zagen dat enkele hunner
vielen, gingen zij aan den haal, achtervolgd door de vechtlustige soldaten.
Eindelijk scheen de vechtlust bevredigd. De luitenant gaf bevel tot staking van
het gevecht. Men kon nu den toestand overzien. Twee boeren lagen badende in hun
bloed op den grond. Anderen hadden lichte kwetsuren bekomen. De twee ernstig
gewonden waren Jan Wilems, die een bajonetsteek in de rechterborst en een
sabelhouw in den arm had bekomen en Jannes Homan, die een sabelhouw op het hoofd
en in den linkerarm en een bajonetsteek in den onderbuik en de rechterarm had
gekregen. De militairen waren er beter afgekomen. Enkelen waren licht gewond,
een hunner had een slag met een dorschvlegel op zijn hoofd gekregen zoodat het
bloed er aan alle kanten langs liep. De luitenant zelf had braaf meegeholpen,
hij had zijn sabel op een der boeren aan stukken geslagen.Voor de militairen was
het nu het beste om af te trekken, daar reeds iemand om hulp naar naburige
plaatsen was gezonden. Zij trokken over Amen, waar een ander gedeelte van het
detachement van den luitenant Gressin was ingekwartierd, naar Rolde. Zij
eischten een ander kwartier, waaraan door de schulte, die reeds met het gebeurde
in kennis was gesteld, werd voldaan om herhaling van een dergelijk optreden te
voorkomen. Echter werd de commandant der troepenafdeeling, de kapitein Miquet,
met het gebeurde in kennis gesteld, die na ingewonnen informatiën, de nodige
orders gaf voor de veiligheid der ingezeten, en den luitenant Gressin in arrest
liet stellen.
De schulte van Rolde stelde een uitvoering onderzoek in naar het
voorgevallene te Ekehaar en gaf daarvan rapport aan den landdrost van het
departement Drente. De landdrost zond het rapport door aan den Minister van
Oorlog. En dat ook de mInister de zaak van zeer ernstigen aard vond blijkt wel
uit het antwoord dat hij den Landdrost zond. Dit luidde als volgt:
Amsterdam, den 9en van Zomermaand 1810.
De Minister van Oorlog
Aan
den heere Landdrost van het
Departement Drenthe
Mijnheer de Landdrost,
Ik haaste mij u te informeren, dat ik den inhoud van Uwe missive van den 7 dezer
belangrijk genoeg heb bevonden om er het onderwerp van te maken van een rapport
aan den Koning en van een depeche aan den hertog van Rigio.
Hebbende ik veel hoop dat bijaldien de gerechtelijke informatiën door u
ingewonnen voldoende zijn er een exempel in den persoon van den luitenant
Gressin zal worden gestatueerd, voldoende om anderen af te schrikken.
Ik heb de eer mij met achting te noemen,
J.J. CAMBIER.
Van dit schrijven werd een afschrift gezonden aan den schulte van Rolde om de
ingezeten van Ekehaar daarmede in kennis te stellen.
(uit: A. Oltmans - Historische Schetsen; eerder gepubliceerd in de
Provinciale Drentsche en Asser Courant 1910 (?))
Terug naar
19e eeuw