Bericht van de schulte van Rolde

6 Zomermaand 1810 (Zomermaand = juni)

Lijst van inkwartiering in het Karspel Rolde 1810 den 5 Zomermaand zijn hier voor een nagt ingekwartierd geweest 215 Fransche militairen, 5 officiers, gekommandeerd door de Capitain Miquet. Van hun () komst is des avonds tevoren kennis gegeven. Door de aannemer is niets bezorgd doch een bon afgegeven welke noch niet betaald is.
Tot vervoer van den bagage zijn 2 wagens geleverd waarvoor een bon is gegeven en gene betaling is gevolgd.
De kommandant heeft hier zeer goed order gehouden, doch de luitenant Gressin, welke een detachement te Amen en Ykhaar heeft gecommandeerd, heeft ruzie met Jan Willems te Ykhaar, waar hij ingekwartierd was, gemaakt en zoo, dat er ene van diens huisgenoten in het hoofd en de borst is gewond en ook ene van de soldaten er met een bebloed hoofd is afgekomen waarop de boeren zijn gevlugt en mijnheer de officier na Rolde met zijn gehele detachement, bestaande uit 29 man, na Rolde is komen marcheren. De officier heeft zelve de man in het hoofd met zijn sabel geslagen en derzelve gebroken. Ook is de boer zelve in de borst met een bajonet gestoken.

Verbalen van de Gouverneur

7 Zomermaand 1810

De landdrost gehoord het mondeling rapport van den chef der bureau mr. G.W. van der Feltz – ter voldoening aan de dispositie (beschikking) van den 12 Lentemaand 1808 no 1 berigtende, volgens bekomene informatiën door den schultes van Rolde op den 5 dezes in den kerspel waren ingequartierd geweest 215 Fransche militairen, gecommandeerd door den Capitein Miquet, waarvan een detachement, onder geleide van den Luitenant Gressin te Amen en Ykhaar waren gebilletteerd geweest, welke aldaar verregaande buitensporigheden hadden gepleegd.
En tevens in aanmerking genomen de mondelinge elucidatiën daaromtrent door den schulten gesuppediteerd.
Gelast den schultes van Rolde, bij dezen, zich onverwijld naar Amen en Ykhaar te begeven, - gerigtelijke informatiën omtrent deze materie in te winnen – en dezelve met een schriftelijke rapportage aan den landdrost in te zenden.
Zullende voorts hierover aan den Minister van Oorlog worden geschreven.

7 Zomermaand 1810

Brief van de schulte van Rolde en Assen aan Den Heere Landdrost van het Departement Drenthe Mijn Heer de Landdrost! Ik heb de eer Uw E(del)g(eboren) bij dezen toe te zenden de begeerde informatiën nopens het dispuut door den officier Gressin, gedetacheerd geweest te Ykhaar de 5 van Zomermaand, met de ingezetenen gemoveert. Waarbij ik de vrijheid neem te observeren dat de commanderende officier den Kapitein Miquet op het ontvangen der tijding dezer disorders des nodige ter veiligheid van de ingezetenen heeft gesteld, en den officier dadelijk in arrest heeft genomen, met belofte zulks ter kennis va den commandant te zullen brengen en te zorgen dat hij hiervoor serieuslijk wierde gestraft. Dat ik ten zijne opzichte niets nadeligs hebbe aan te merken.
Ik heb den eer met verschuldigde hoogachting te zijn. Mijn Heer den Landdrost!
Uw Onderdanigste en getrouw dienaar,
Homan.

Rapport van de schulte

7 Zomermaand 1810 

Preparatoire (voorbereidende) informatiën, genomen te Ekehaar, wegens de onenigheden der aldaar den 5e van Zomermaand 1810, met de Fransche inkwartiering van het 24 Regiment Jagers te voet voorgevallen.
Jans Homan, Jan Willems en deszelfs zoon Lambert Jans, verklaren dat bij de aankomst der Fransche Troupes te Ekehaar, waarbij een Officier, Gressin genaamd, in kwartier krijgende, deselve na drank vroeg, dadelijk aan hem genever en bier is aangeboden, doch dit niet willende accepteren, na wijn vroeg, waarop door gemelde J. Homan en verdere huisgenoten is te kennen gegeven, dat wijn konde krijgen mits 2 uur geduld moest hebben, omdat zij als boer geen wijn in huis hebbende, den zelve van Assen of Rolde moest laten halen; dit werd kwalijk door gemelde officier opgenomen en in plaats van geduld te nemen, de zabel greep, dreigende de goedwillige Jan Willems te willen slaan en steken – echter stak gemelde officier dadelijk daarna de zabel weder op, en uit huis lopende de manschappen te Ekehaar geïnkwartierd, bijeen roepende, met een magt van plm. 10 man is geretourneerd, den boer Jan Willems heeft gestoken en geslagen, zoodanig, dat bij die gelegenheid, en in bijzijn van gemelde officier, zonder dat aan die eenige vorderingen zijn geweigerd. Twee dier ingezetenen met name Jan Willems en Jan Homan, zwaar, zoo door bajonet steken als zabel houwen zijn gewond, in voegen dat eerstgemelde den bajonetsteek in de regter borst en een zabel houw in de arm heeft, terwijl Jannes Homan een zabelhouw in het hoofd en in de linker arm heeft bekomen, alsmede een bajonetsteek in het onderlijf en regter arm, dat gezeide lieden bij deze mishandelingen lijfsweer hebben gedaan, en bij die gelegenheid een der Fransche soldaten, hoe ongaarne dit ook hadden, hebben geblesseerd.
Voorts verklaren Roelof Bartels, Albert Schuring en Jakob Bartels, dat na de hiervoren genoemde te zamen roeping der Fransche Troupes, door de gezeide officier geschied, gezien hebben, dat dezelven op de Brink vergaderd zijnde de patronen uit de patroontassen hebben genomen, dezelven afgebeten en in de loop gedaan hebben, alsmede verklaart Albert Schuring dat gezien heeft, dat kruit op de pan gedaan hadden.
Noch verklaart zekere Teunis Klok mede, dat de patronen afgebeten hebben, doch uit vrees voor schieten, weggelopen zijnde, niet heeft kunnen zien of de patronen in het geweer gedaan hebben.
Verder verklaren alle opgemelde personen dat na de verzameling dier troupes, op order van den officier geschied, en na de geweren geladen te hebben, officier en manschappen te zamen van Ekehaar over Amen na Rolde zijn afgetrokken.
Onder belofte van allen in zooverre de hiervoren genoemde personen ieder voor hem hebben gedeponeerd, zulks ten allen tijde, desgevraagd, met solemnelen eede te willen sterken
Ekehaar den 7e van Zomermaand 1810,
w.g. J. Homan, schulte

7 Zomermaand 1810

Brief van de landdrost aan de Minister van Oorlog


Ik vind mij in de onaangename verplichting Uw Edele met het voorgevallene op den 5 dezer te Amen en Ykhaar bekend te moeten maken; deze gehugten behoren onder het karspel Rolde alwaar op dien dag een gedeelte van het 24 Regiment Ligte Infanterie Fransche Troupes nachtverblijf heeft gehouden, de schulte had de billetten alzo verdeelt dat een officier met een deel uit Rolde naar deeze twee gehugten, slegts agtien huizen bevattende, moest gedetacheerd worden. Dit viel aan de luitenant Gressin te beurt, dewelke bij Jan Willems te Ykhaar wierd ingequartierd. Aldaar aangekomen en het middagmaal zullende houden, vorderde hij wijn, welke de landman zegde niet in huis te hebben, maar gereed te zijn dezelve uit Rolde te laaten haalen. Zendende ook dadelijk ten dien einde een zijner jongens derwaarts terwijl hij den officier verzogt zoo lang geduld te hebben, en zich inmiddels met bier te vergenoegen. Luitenant Gressin hier mede niet tevreden heeft den voormelde Jan Willem niet alleen het bier naar het hoofd gesmeten, maar ook tevens geslagen en mishandelt. Deeze heeft zich teweergesteld waarop den officier de fransche militairen heeft te zamen geroepen en den meergenoemde J. Willems benevens de overige huisgenoten opnieuw aangevallen. Het gevolg hiervan is geweest dat den huisbaas zelve een bajonetsteek in de borst heeft ontvangen, terwijl een zijner huisgenoten behalve een bajonetsteek ook nog van de luitenant zelve een diepen houw in het hoofd heeft gekregen, die nog erger zoude zijn geweest indien deszelfs zabel niet tegen de post van een deur, waar tegen den man zich geretireerd had, gebroken was.. De vereenigde boeren hebben zich met stokken en dorsvlegels gewapend, waardoor een der Fransche Jagers aan het hoofd geblesseerd is. De Lt. Gressin heeft alsdan nodig geoordeeld zich te retireren en is met het detachement naar Rolde vertrokken.
De scholtes van het gepasseerde verwittigd heeft daarvan aan de commanderende officier te Rolde kennis gegeven, die den Lt. Gressin dadelijk bij deszelfs aankomst in arrest gesteld heeft.
De schulte is gisteren bij mij geweest en heeft mij mondeling van al het gepasseerde rapport gedaan, daar nog bijvoegenden, dat naar zijne informatiën Lt. Gressin alvorens naar Rolde te vertrekken deszelfs onderhorige manschappen gelast heeft met scherp te laaden.
Ik heb de schulte gelast zich op de plaats zelve te vervoegen, gerichtelijke informatiën omtrent het geheele geval in te winnen en mij dezelven met een schriftelijk rapport te doen geworden, hetwelk ik de eer hebben zal dadelijk aan Uw Edelgeboren te doen geworden. 
Ik heb mij bij den schultes na het gedrag, humeur en caracter van Jan Willems geïnformeerd, en dezelve verklaarde mij dat het een braaf, stil, vreedzaam en rustig mensch is, die altoos gewoon was aan de militairen te geven alles wat in zijn vermogen is; hetwelk dan ook daaruit blijkt dat hij dadelijk op de vraag van de officier om wijn, naar Rolde gestuurd heeft om die te haalen.
Ik heb gemeend dit rapport voorlopig aan Uwe Edelgeboren te moeten doen geworden ten einde dezelve met den toedragt dezer zaak bekend te maaken, en het zal zaker overtollig zijn eenige aanmerkingen hierbij te voegen, of veele drangreden te gebruiken om Uwe Edelgeboren de noodzakelijkheid te doen gevoelen, dat hier op order gesteld wordt.
Het is verre van mij zwarigheden te willen doen geboren worden, of niet te gevoelen dat er omstandigheden zijn waarin het beter is toegeven en oogluikend te handelen, om alle onaangenaamheden te voorkomen en mijne aanschrijvingen aan den plaatselijke authoriteiten zouden hiervan kunnen getuigen, maar wanneer de arbitraire handelwijsen zoo verregaand zijn, dat derzelve tot dadelijkheden koomen en de veiligheid van het leeven der ingezetenen daarmede gemoeid is, dan zoude ik reken mij aan plichtsverzuim schuldig te maaken, indien ik dezelve niet dadelijk ter kennisse van het gouvernement bragt.
Ik neem derhalve de vrijheid deeze geheele zaak aan de serieuze attentie van Uwe EdelGeboren aan te bevelen terwijl ik
De Eer heb etc.

12 Zomermaand 1810

Gelezen een missive van de Minister van Oorlog, geschreven te Amsterdam, den 9 dezer nummer 16 van Divisie van Bureau, houdende dat des Landdrosts missive van den 7 te voren, betrekkelijk het voorgevallene met een detachement Fransche Keizerlijke militairen te Ykhaar, was gebragt ter kennisse van Zijne Majesteit den Koning en den Hertog van Reggio.

Aangenomen voor notificatie. Zullende niettemin een afschrift hiervan aan den Schultes van Rolde worden gezonden om te strekken tot deszelfs informatie.

Missive van het Ministerie van Oorlog 

9 Zomermaand 1810

Mijn Heere de Landdrost Ik haaste mij U te informeren, dat ik den inhoud van uw missive van den 7 dezer belangrijk genoeg heb gevonden om er het onderwerp van te maken van een Rapport aan den Koning en van eene depêche aan den Hertog van Reggio. Hebbende ik veel hoop, dat bijaldien de gerechtelijke informatiën door U ingewonnen, voldoende zijn, er een exempel in den persoon van den Luitenant Gressin worden gestatueerd, voldoende om anderen af te schrikken.
Ik heb de Eer mij met achting te noemen,
w.g. J.J. Cambier. Terug naar 19e eeuw